Hoor ik rechts naast me. Ze legt de telefoon neer, klikt, tikt en tuurt naar de X-thorax op haar scherm. Ze haalt haar pas over de paslezer, een windvlaag en ze is weg. “Oké super! Top! Dankje, joeee” klinkt het links van me. Ook hij klikt, tikt, tuurt, paslezer, windvlaag – weg. Ik F5 mijn scherm voor de zoveelste keer en zie dat er eindelijk een chirurgische patiënt is gearriveerd op de SEH. Paslezer, windvlaag en ik ben weg. Op de SEH open ik de deur naar de artsenkamer en sta oog in oog met een krioelend geheel van witte jassen. Ze klikken, tikken, turen en als je goed luistert hoor je de “Top, dankje, joeee’s” uit hun poriën komen. Mijn patiënt ligt op kamer 10. Ze vertelt me - in haar eigen beeldende woorden - hoe ze van het keukentrapje donderde, dat haar vinger nu helemaal scheef staat en dat haar man volledig uit zijn panty ging toen hij het zag. Ik geef het stel geen ongelijk, reponeer de vinger en val de dichtstbijzijnde computer aan om haar dossier compleet te maken. Mijn getik wordt onderbroken door een belletje van de afdeling. Een oudere dame wiens lichaam van mening is dat het op peil houden van een bloeddruk iets is wat je prima kunt uitbesteden. Ik geef telefonische instructies en wil ophangen. “Oké top, dankje! Joeee” hoor ik mezelf plotseling zeggen. Met het schaamrood op mijn wangen realiseer ik me wat er gebeurt. Mijn originaliteit, individualiteit, autonomie.. Gevlogen, geconsumeerd. Onze identiteit als jonge dokters samengeperst tot één irritant rotzinnetje dat oh zo gemakkelijk van de tong vloeit. Het leger van witte jassen en flare pants met als lijfspreuk “Top, dankje, joee”.
Niemand is immuun. Het zal wel mode zijn.
Emma