Ik kan het niet helpen me een klein beetje belachelijk te voelen. Kort geleden leefde ik tussen de palmbomen, werkte ik vier dagen per week en woonde ik twee minuten rijden van het ziekenhuis. Ik draaide een record aan nachtdiensten en mijn werkomstandigheden waren niet altijd even ontspannend, maar tijd buiten werk had ik absoluut. In mijn zweet absorberende OK-pakje paradeerde ik naar het koffietentje. Daar wachtte ik kletsend met de dame achter de balie op mijn nep cappuccino van oploskoffie en een scheutje melk waarvan het schuim ver te zoeken was. Om na dit tafereel in mijn 4x4 Paramaribo door te touren. Nu stap ik om halfzes met weemoed uit mijn bed, maak ik me binnen 15 schamele minuten klaar om de buitenwereld onder ogen te komen en stap ik in mijn kleine doch betrouwbare Toyota Aygo. Een podcast en een koffie vergezellen me tijdens mijn 2,5 uur reistijd per dag. Ik geef met liefde toe dat ik ervan geniet om het westerse leven weer binnen handbereik te hebben. Maar eigenlijk zijn we natuurlijk wel een klein beetje gestoord. In Suriname werd ik hard toegejuicht door de verpleging als ze dachten te bespeuren dat mijn billen wat dikker waren dan de week ervoor en reikten ze me met enthousiasme hun huisgemaakte roti aan. Hier zit ik naast mijn collega's een bakje sla weg te kauwen, de een aan de wortels met humus en de ander met een raar groen sapje à 5 euro. Nu ben ik die westerling die haar bakje kwark de avond van tevoren klaar maakt en op zondag alvast vooruit kookt voor de eerste paar dagen van de werkweek. Die zich in een kunstmatig verhitte ruimte in een downward dog manoeuvreert. Ik hoor het de verpleging in Su zo zeggen. "Kind, waar is je leven gebleven".
Emma