Op zijn verzoek neem ik plaats in de spreekkamer. Ik was nog nieuw in het team en hij wilde mij ook nog wel even spreken had hij tegen mijn collega gezegd. We maken kennis en hij is rustig, vriendelijk, coherent, gezellig. Ik probeer af te tasten met welk doel hij om mijn aanwezigheid heeft verzocht, een duidelijke vraag kan ik niet extraheren. Ondanks dat ik me heb voorgesteld met naam en functie blijft hij mij steevast zuster noemen. Hij vertelt over zijn verhuizing naar Nederland, het bestaan zonder vast dak boven zijn hoofd en hij vraagt mij hoe ik het werk vind. Terwijl we praten neem ik hem goed in mij op. Een lange man, niet mager, niet dik. Hij oogt verzorgt, ruikt gedoucht en door zijn accent heen klinkt een goed verstaanbare mix van Nederlands en Engels. Hij heeft iets warms neigend naar joviaal maar zonder grensoverschrijdend te zijn. In mijn achterhoofd blijf ik me afvragen of we het gesprek zo zullen afronden en allebei verder gaan met onze dag of dat de vraag nog komt. Hij kletst wat over de andere teamleden met wie hij veel contact heeft en vraagt toch nog een keer wat ik nu precies doe. Het moment dat hij erachter komt dat ik dokter ben verandert zijn gezichtsuitdrukking in een grijns. “Waarom zitten we hier al die tijd met elkaar te praten dan?”. Zonder enige gene spreekt hij in duidelijke taal, met de breedste glimlach die ik tot dusver in het gesprek heb gezien: "In dat geval, dokter, wil ik graag diazepam".
Emma