We staan samen voor de huisartsenpraktijk. De afspraak is een kwartier geleden begonnen, maar naar binnen kunnen we nog niet. Vanaf de seconde dat ik hem ontmoette had ik een zwak voor hem. Gebruikend in zijn auto brengt hij zijn dagen door en lang was hij uit beeld totdat we hem weer tegenkwamen op een parkeerplaats. We besloten hem daar wekelijks te bezoeken en hij bleek een ontzettend lieve en sociale man. Al een tijd gevangen in de neerwaartse spiraal van gebruik. Deze week was hij benauwder dan anders en met een beetje doorduwen kreeg ik zijn goedkeuring om een afspraak te maken bij de huisarts. Ik bel zijn woonlocatie meerdere keren die ochtend, hij gaat komen zegt hij, hij zal echt komen. Als ik mijn fiets parkeer zie ik hem de straat in lopen. Voorovergebogen, kreunend, steunend, piepend. Nu ik hem zo voor me zie staan ben ik verwonderd dat hij er überhaupt is, lopend, een bus en weer lopend. Ik probeer hem naar binnen te krijgen, maar het gaat niet. Vol in de ontwenning kan hij nu even helemaal niets. Niets anders dan gebruiken om zich weer een beetje mens te voelen. Hij haalt het een en ander uit zijn zakken en steekt het pijpje op voor de huisartsenpraktijk. Ik stop hem niet, dat zou ook niet kunnen en het is duidelijk dat dit de enige manier is waarop ik hem misschien nog mee krijg. “Ga maar naar binnen meisje, dit hoef jij niet te zien” zegt hij zorgzaam. Even later stapt hij de praktijk in en kort daarna gaan we samen weer naar buiten met een antibiotica kuur. Hij neemt afscheid met een boks en we spreken af maandag te bellen. Ik fiets mijn weekend in, blij en verdrietig tegelijk.
Emma